Christ My Song - 99
Hoe zal 't ons zijn, als we eindlijk, moê van 't dwalen - Hoe zal 't ons zijn! (Carl Johann Philipp Spitta/Albertine Kehrer/
Johannes Thomas Rüegg)
Hoe zal 't ons zijn!
1. Hoe zal 't ons zijn, als we eindlijk, moê van 't dwalen,
en na den laatsten kamp, die hier nog beidt,
ons 't licht van 't Vaderhuis zien tegenstralen,
en ingaan door de poort der eeuwigheid!
Als wij het stof ons schudden van de voeten,
als 't laatste zweet van 't voorhoofd wordt gewist,
en wij dat heil aanschouwen en begroeten,
welks hoop zo vaak den pelgrim had verfrist! PDF -
Midi
2. Hoe zal 't ons zijn, wanneer we ons baden mogen
in 't eeuwig Licht, waarvoor de nevlen vliên,
en dan voor 't eerst, en met onsterflijke ogen,
ons vrij en rein van iedre zonde zien;
wanneer wij, door geen vlek meer uitgesloten,
niet meer benauwd door zondes folterpijn,
verheerlijkt ingaan, als Gods huisgenoten,
ter blijde stad, waar al de zalgen zijn!
3. Hoe zal 't ons zijn, als 't lied der hemelkoren
ons luistrend hart met heil'ge huivring schokt;
als wij 't geruis der gouden harpen horen,
door englenhand tot Jezus' eer getokt;
als heinde en ver het oord der zaligheden
van der verlosten hallel-lied weêrklinkt,
en 't heilig reukwerk van hun dankgebeden
tot voor des Hoogsten zetel opwaarts dringt.
4. Hoe zal 't ons zijn, als onze ziel, gevleugeld,
den drang volgt van haar reiner' liefdegloed,
en, door den boei des stofs niet meer beteugeld,
zich spoedt tot Hem, wien ze als haar' Redder groet!
Wanneer van 't oog de sluier wordt geheven
van 't stil geloof, dat tot aanschouwen leidt,
en wij den Zoon, van al Gods glans omgeven,
gezeteld zien ten troon der heerlijkheid!
5. Hoe zal 't ons zijn, als ons Zijn stem zal roepen:
"Komt gij gezegenden!" wanneer we in 't licht,
ons juichend om Zijn' Godstroon zullen groepen,
Hem zien van aangezicht tot aangezicht;
die ogen zien, waaruit eens tranen vloten
om 't leed Zijns volks en om hun' zielennood,
die wonden, die het dierbaar bloed vergoten,
dat ons heeft vrijgekocht van d' eeuw'gen dood!
6. Hoe zal 't ons zijn, als wij in Edens dreven
met zalge geesten wandlen, hand in hand,
aan 't levend water, waar de boom van 't leven
in onverwelkbre frisheid staat geplant;
daar, waar geen jeugd zal kwijnen of verouden,
den tijd zijn scherpe tand zal zijn ontrukt,
geen oog meer breekt, geen hart meer zal verkouden,
geen dood meer dreigt, geen leed of smart meer drukt!
7. Hoe zal 't ons zijn, als iedre blik naar de aarde,
in 't donker dal, waar onze loop begon,
als iedre blik op 't geen ons eens bezwaarde
(schoon ons geloof elk zielsbezwaar verwon)
en hoger' glans leent aan de zalige oorden
van eeuw'gen vrede, en vreugde en zonneschijn,
en onze ziel met sterker liefdekoorden
verbindt aan Hem, die onze Gids wou zijn.
8. Hoe zal 't ons zijn? O, wat geen ziel kon denken,
wat door geen oog, geen oor vernomen is,
dat zal de Heer Zijn' gunstgenoten schenken
in 't heerlijk land van Zijn beloftenis.
Kom dan! met moed het steile pad bestegen,
geen moeite ontzien voor 't heil, ons weggelegd;
eens stamlen wij, bij 't zien van zoveel zegen:
O Heer! de helft was mij niet aangezegd!
Albertine Kehrer, in: Johannes Riemens, Luit en Harp, 96-98.
Translated from the German Wie wird uns sein, wenn endlich nach dem schweren - Wie wird uns sein?
of Carl Johann Philipp Spitta.